Wat zijn Opties?

Inhoudsopgave

Een optie is een financieel instrument. Met financiële instrumenten trek je kapitaal aan (of je zet kapitaal uit), probeer je prijs- of renterisico’s af te dekken en/of ga je speculeren. Als we het over financiële instrumenten hebben dan hebben we het zowel over aandelen en obligaties als over meer complexere financiële instrumenten als opties, futures en swaps. 

1   Financieel Instrument

Een optie is een financieel instrument. Een financieel instrument is een overeenkomst tussen partijen die leidt tot een recht bij de ene partij en een financiële verplichting bij de andere partij. Bij de aankoop van een aandeel verwerf je bijvoorbeeld recht op dividend, stemrecht en informatierecht. En bij de aankoop van een optie verwerf je het recht om in afgesproken periode tegen een afgesproken prijs een pakket aandelen (of andere effecten) te kopen of verkopen. Om het recht te verwerven betaal je een prijs. Op deze pagina wordt duidelijk wat een financieel instrument precies is. Waarom bedrijven, beleggers en particulieren hiervan gebruik maken en wat de risico’s ervan zijn.

Artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht geeft aan welke producten onder een financieel instrument vallen:

  1. effect;
  2. geldmarktinstrument;
  3. recht van deelneming in een beleggingsinstelling, niet zijnde effect;
  4. optie, warrant, future, swap, rentetermijncontract of ander derivatencontract dat betrekking heeft op effecten, valuta, rentevoeten of rendementen, of andere afgeleide instrumenten, indexen of maatstaven en dat kan worden afgewikkeld door middel van materiële aflevering of in contanten;
  5. optie, warrant, future, swap, rentetermijncontract of ander derivatencontract dat betrekking heeft op grondstoffen en in contanten moet of mag worden afgewikkeld naar keuze van een van de partijen, tenzij de reden het in gebreke blijven is of een andere gebeurtenis die beëindiging van het contract tot gevolg heeft;
  6. optie, warrant, future, swap of ander derivatencontract dat betrekking heeft op grondstoffen, alleen kan worden afgewikkeld door middel van materiële levering en wordt verhandeld op een gereglementeerde markt of een multilaterale handelsfaciliteit; andere optie, warrant, future, swap of termijncontract dan bedoeld onder f of ander derivatencontract dat betrekking heeft op grondstoffen, kan worden afgewikkeld door middel van materiële levering en niet voor commerciële doeleinden bestemd is, en dat de kenmerken van andere afgeleide financiële instrumenten heeft;
  7. afgeleid instrument voor de overdracht van kredietrisico;
  8. financieel contract ter verrekening van verschillen;
  9. optie, warrant, future, swap, termijncontract of ander derivatencontract met betrekking tot klimaatvariabelen, vrachttarieven, emissierechten, inflatiepercentages of andere officiële economische statistieken, en dat contant moet, of, op verzoek van één der partijen, kan worden afgewikkeld, anderszins dan op grond van een verzuim of een ander ontbindend element of ander derivatencontract met betrekking tot activa, rechten, verbintenissen, indices of maatregelen dan hiervoor vermeld en dat de kenmerken van andere afgeleide financiële instrumenten bezit;

Financiële instrumenten worden in het dagelijks taalgebruik effecten genoemd. Effecten is dan ook niks anders dan een verzamelnaam van de verschillende financiële instrumenten zoals aandelen, obligaties, warrants, swaps, opties en termijncontracten.

1a  Doel

Financiële instrumenten dragen bij aan het meer perfect, meer compleet en meer efficiënt maken van de nationale en internationale financiële markten. Oorspronkelijk werden financiële instrumenten zoals aandelen en obligaties ingezet voor het aantrekken en uitzetten van kapitaal. Later werden daar de meer complexe financiële instrumenten als opties, warrants, swaps en futures aan toegevoegd voor het afdekken van bijvoorbeeld prijs- of renteveranderingen. Tegenwoordig worden deze zogenaamde derivaten ook gebruikt voor beleggingen of speculatie. Financiële instrumenten bieden de mogelijkheid om:

  • Aantrekken of wegzetten van kapitaal;
  • Fiscale voordelen te behalen;
  • Transactiekosten te besparen;
  • Risicoprofielen te veranderen;
  • Afwentelen van prijsveranderingen;
  • Beleggen dan wel te speculeren.

    1b   Hedging

    Hedging is het feitelijk afdekken van mogelijke veranderingen in rentetarieven, wisselkoersen of van prijzen van (eind)producten door het gebruik van financiële instrumenten. Met hedging bescherm je de financiële positie van een bedrijf tegen onverwachte prijsfluctuaties op de markt. Met hedgen is de winst van een bedrijf weer het resultaat van je operationele activiteiten en niet van ontwikkelingen op de financiële markten.

    • Open positie; een onderneming is natuurlijk niet verplicht om te hedgen. Een onderneming kan het risico van prijsfluctuaties accepteren. Men spreekt dan van een ‘open positie’. Het nadeel is dan wel dat het resultaat niet alleen afhankelijk is van de bedrijfsactiviteiten maar ook van de wereldmarkt waar je als bedrijf geen invloed op hebt. Kapitaalverschaffers zoals aandeelhouders of vreemd vermogen verschaffers vinden dit niet prettig en zien graag dat deze risico’s afgedekt worden.
    • Interne hedge; indien een bedrijf voor haar resultaat niet afhankelijk wil zijn van de internationale financiële markt zal ze proberen open posities zoveel mogelijk af te dekken. Eerst zal het bedrijf daarbij kijken of er mogelijkheden zijn om het risico van prijsfluctuaties binnen de eigen organisatie af te wentelen. Dat wil zeggen dat het prijsrisico wordt afgewenteld op leveranciers, de klant of de Belastingdienst. Dit kan bijvoorbeeld door betaling door de klant bij levering in dollars overeen te komen.
    • Externe hedge; indien er geen mogelijkheden zijn om een prijsrisico binnen het eigen bedrijf af te wentelen en het bedrijf vindt een open positie te risicovol dan kan op de financiële markt (optie-, valuta-, swap-, vermogensmarkt) een passende transactie worden aangegaan waarmee de open positie wordt afgedekt. Het bedrijf betaalt hier uiteraard wel een prijs voor. 

    1c   Complexe Financiële Instrumenten –>  Derivaten

    Naast de eenvoudige financiële producten zoals het aandeel, de obligatie of de spaarrekening kennen we ook complexte financiële producten zoals de optie, de warrant of het termijncontract. Voor het beleggen in complexe financiële producten heeft de belegger specialistische kennis nodig. Een beleggingsadviseur of bank moet zich volgen Europese regelgeving ervan gewissen dat de belegger ook daadwerkelijk over deze kennis beschikt alvorens zij advies mogen uitbrengen. Rendementen van complexe financiële producten zijn in potentie hoog. Maar daar staat een hoog risico tegenover. Complexe financiële producten hebben de volgende kenmerken:

    • Afgeleide producten; complexe financiële producten zijn afgeleide producten, zogenaamde derivaten. Derivaten zijn beleggingsproducten die afgeleid zijn van andere (financiële) producten zoals aandelen, obligaties, indices, grondstoffen of valuta’s. De belegger speculeert alleen op de prijsontwikkeling van deze producten. Daarom spreken we van een afgeleid financieel instrument.
    • Prijsontwikkeling; bij afgeleide producten beschikt de belegger vaak niet zelf over de onderliggende waarde (aandelen, obligatie, goud of aardappelen) maar speculeert het alleen op de prijsontwikkeling van het aandeel, de obligatie, het goed of de aardappel. financien hefboomeffectVeelal wordt een complex financieel product (derivaat) door verkocht of afgesloten voor de vervaldag. Dit omdat het niet de bedoeling is dat de belegger de onderliggende waarde daadwerkelijk in bezit krijgt.
    • Hefboomproducten; complexe financiële producten maken gebruik van het zogenaamde hefboomeffect. Dat wil zeggen dat je het effect van een belegging kunt verveelvoudigen zonder dat je extra vermogen investeert. De hefboomwerking werk als volgt. Stel je hebt 1 aandeel van € 1.000. Bij een koersstijging van 10% heb je een winst van € 100. Als je een call-optie hebt voor 500 aandelen en de beurskoers ligt 10% hoger dan de uitoefenprijs dan is de winst gelijk aan 10% van € 1000 maal 500. De winst bedraagt dan geen € 100 maar 500 * € 100 = € 50.000. Dit klinkt natuurlijk fantastisch. Je hoeft alleen in een optie te investeren en niet in de onderliggende aandelen zelf. Maar voor de optie moet je een (hoge) optiepremie betalen. En als de koers daalt in plaats van stijgt ben je de gehele investering in de optiepremie kwijt.

    Een afgeleid product wordt vaak gezien als een speculatief product. Toch zijn complexe financiële producten prima instrumenten om risico’s af te dekken. Maar moet je natuurlijk wel weten waarmee je bezig bent. Hieronder worden derivaten als de optie, warrant, swaps en de future toegelicht.

    Opties, Warrants, Swaps & Termijncontracten

    Opties, Warrants, Swaps en Termijncontracten (Futures & FRA’s) zijn allen complexe financiële producten (derivaten). Waarmee partijen die bij de transactie zijn betrokken hetzij risico’s van prijsontwikkeling op de financiële markten willen afdekken hetzij daarop willen speculeren. Deze complexe financiële producten lijken erg op elkaar. Partijen sluiten een overeenkomst met elkaar af waarin zij een tegengestelde positie innemen. De winst van de ene is het verlies van de ander. Hoewel deze financiële instrumenten grote gelijkenissen hebben zijn ze wel degelijk verschillend.

    • Futures en Forward Rate Agreements (FRA’s); zijn zogenaamde termijncontracten waarbij een toekomstige transactie wordt overeengekomen. Bij een termijncontract heeft de koper de plicht om het product (het aandeel, goud of bepaalde hoeveelheid valuta) tegen een vooraf vastgestelde prijs te kopen. Waarbij futures aan de beurs worden verhandeld en FRA’s op de zogenaamde ‘Over the Counter’ markten. 
    • Opties en Warrants; ook in de optie en warrant staat een toekomstige transactie centraal. Bij opties en warrants bestaat er een recht en níet de plicht om de transactie op een bepaalde datum plaats te laten vinden. Voor dit recht betaalt de koper van de optie (of warrant) een optiepremie (of warrantpremie) aan de verkoper. Waarbij opties aan de beurs worden verhandeld en warrants op de zogenaamde ‘Over the Counter’ markten. 
    • Swaps; de swap heeft hetzelfde doel als de termijncontract of de optie. Namelijk het afdekken van risico’s en het speculeren op prijsontwikkelingen. Bij een swap is er echter geen sprake van toekomstige transactie. Een swap is een ruilcontract waarbij een partij voor een bepaalde periode een risico wisselt tegen dat van een andere partij. Bij een swap wordt dat gedaan door bepaalde geldbedragen (bijvoorbeeld de vaste en variabele rente over een geldlening) voor een bepaalde periode uit te wisselen. 

    2   Wat zijn Opties?

    Een optie is een financieel instrument. Een optie is een overeenkomst en geeft de houder ervan (de koper van de optie) het recht om een hoeveelheid effecten, zoals aandelen, binnen een bepaalde periode tegen een vooraf afgesproken prijs te kopen of te verkopen. Bij opties bestaat er een recht en níet de plicht om op een bepaalde datum een aandeel tegen een overeen gekomen prijs te kopen of te verkopen. Opties worden op de beurs verhandeld.

    • Afgeleide producten; opties zijn zogenaamde afgeleide producten. Iemand die handelt in opties koopt of verkoopt niet de effecten zelf, maar het recht om een hoeveelheid effecten binnen een afgesproken periode te kopen of verkopen. Bij een aandelenoptie bestaat de onderliggende waarde normaal uit 100 aandelen. 
    • Waarom handelen in opties?; er zijn meerdere redenen waarom er gehandeld wordt in opties. Met bijvoorbeeld het kopen van een putoptie kun je aandelen tegen een koersdaling beschermen. Of je kunt met opties extra rendement op je aandelen realiseren door call-opties uit te schrijven en zodoende de optiepremie te ontvangen. Opties worden tenslotte ook veel gebruikt als belegging. Opties kennen namelijk een in potentie hoog rendement. Al zijn de risico’s ook hoog.
    • Hefboomwerking; de optie kent een hefboomwerking waardoor winsten en verliezen erg groot kunnen zijn. De hefboomwerking werk als volgt. Stel je hebt één aandeel van € 1.000. Bij een koersstijging van 10% heb je een winst van € 100. Als je een call-optie hebt voor 500 aandelen en definancien hefboomeffect beurskoers ligt 10% hoger dan de uitoefenprijs dan is de winst gelijk aan 10% van € 1000 maal 500. De winst bedraagt dan geen € 100 maar 500 * € 100 = € 50.000.
    • Onderliggende waarde; opties hebben niet alleen betrekking op aandelen. Ook andere onderliggende waarden worden met opties verhandeld zoals rentestanden, valuta en commodities (bijvoorbeeld goud, olie of aardappelen). Je kunt met opties dus ook anticiperen op een verwachte stijging of daling van de prijs van goud, een bepaalde valuta of van een specifieke rentestand.

    2a   Call Optie

    Wie een calloptie koopt krijgt het recht om bijvoorbeeld 500 aandelen binnen een vastgestelde periode te kopen tegen een van tevoren vastgestelde prijs. Het bedrag dat je voor dit recht, de optie, moet betalen is de optiepremie. Wanneer de koers van het aandeel onder de afgesproken uitoefenprijs ligt, zal de optie geen (intrinsieke) waarde hebben. Men kan immers deze aandelen goedkoper kopen op de aandelenmarkt dan voor de afgesproken uitoefenprijs. Ligt de prijs echter hoger dan de uitoefenprijs, dan zal de optiehouder zijn rechten uitoefenen, de aandelen tegen de vastgestelde uitoefenprijs kopen en een winst behalen.

    De koper van de call-optie speculeert op een waardestijging van het aandeel in de toekomst. Ligt de prijs van het aandeel op de expiratiedatum onder de uitoefenprijs dan is de optie niks waard. Het verlies voor de koper van een call-optie beperkt zich tot de betaalde optiepremie. Ligt de prijs van het aandeel op de expiratiedatum boven de uitoefenprijs dan kan de koper van de optie in beginsel onbeperkte winsten maken. Afhankelijk van de koers van het aandeel.

    De schrijver van een call-optie verplicht zich er toe de 500 aandelen tegen een van tevoren vastgestelde prijs te verkopen. De schrijver ontvangt als compensatie de optiepremie ofwel de prijs van de optie. De schrijver van de optie verwacht dat de koers van het aandeel op de expiratiedatum lager ligt dan de uitoefenprijs. Anders had de schrijver de optie niet tegen die uitoefenprijs uitgeschreven. Is de koers van het aandeel op de expiratiedatum toch hoger dan de uitoefenprijs dat moet de schrijver de aandelen tegen de vastgestelde uitoefenprijs verkopen. De schrijver mist de koerswinst die hij op financien investeringsanalysede aandelen had kunnen maken. Of de schrijver daarmee ook verlies maakt op het schrijven van de call optie hangt af of het missen van de koerswinst hoger is dan de ontvangen optiepremie die hij van de koper heeft ontvangen.

    2b   Put Optie

    De koper van een putoptie heeft een recht gekocht om 2000 aandelen (of 4 ton aardappelen) tegen een van tevoren afgesproken prijs te verkopen. De koper van de putoptie speculeert op een waardedaling van de aandelenkoers. Iemand die bepaalde aandelen heeft en deze wil houden kan zich door koop van een geschikte put-optie dus “verzekeren” van de waarde van zijn aandelen gedurende de looptijd van de optie. Voor deze verzekering betaalt de koper een bedrag, de optiepremie. De schrijver (verkoper) van de putoptie verplicht zich de onderliggende waarde af te nemen tegen een van tevoren afgesproken prijs. Als vergoeding ontvangt de schrijver van de koper het premiebedrag. Wanneer aan het eind van de looptijd van de optie (bij expiratie) de koers van het aandeel boven de afgesproken prijs ligt zal de optie geen waarde hebben.

    2c   De Optiepremie 

    Hoe bepaal je nu de prijs van de optie, de zogenaamde optiepremie? Het is onmogelijk om de exacte prijs van een optie te bepalen. Er bestaat immers onzekerheid over de koersontwikkeling c.q. prijs van het aandeel (of de prijs van goud). Toch zijn er variabelen op basis waarvan de prijs van een optie wordt bepaald:

    • Looptijd; hoe langer de looptijd, hoe groter de kans dat de koers van het aandeel een grote beweging laat zien en de optie veel geld waard wordt. Daarom kennen opties met een langere looptijd een hogere optiepremie dan kortlopende opties.
    • Uitoefenprijs (ook wel strike); hoe kleiner het verschil tussen uitoefenprijs en koers van de onderliggende effecten, hoe groter het risico, hoe hoger de optiepremie. De afstand van de prijs van de onderliggende waarde tot de uitoefenprijs is uiteindelijk waar het om draait.
    • Verwachte volatiliteit; de volatiliteit is de beweeglijkheid van de koerswaarde van het aandeel. Hoe volatieler de waarde van de onderliggende effecten, hoe groter de kans dat de optie veel geld waard zal worden. De volatiliteit van een aandeel is één van de belangrijkste variabelen die de optiepremie, de prijs van een optie bepalen.

    2d   Intrinsieke Waarde van een optie

    Op het moment dat een optie is uitgeschreven en de optiepremie is betaald wil je intrinsieke waarde van de optie kunnen berekenen. Een optie heeft een intrinsieke waarde wanneer de beurskoers van het aandeel boven de uitoefenprijs ligt bij een call-optie of wanneer de beurskoers onder de uitoefenprijs ligt bij een put-optie. In de grafiek wordt duidelijk dat een call-optie vanaf een aandelenprijs van € 100,- (uitoefenprijs) een intrinsieke waarde heeft. De waarde van de optie is bij een uitoefenprijs echter nog negatief omdat financien optie optiepremie intrinsieke waardede optiepremie 20 euro is. Maar omdat de premie al betaald is, zal de optie vanaf deze koers wel uitgeoefend worden. Bij een prijs van € 110 oefen je de optie wel uit maar maak je wel een verlies op de optie van € 10. Pas vanaf een koers van € 120 van het aandeel wordt er winst gemaakt op de optie.

    Voor de verhouding tussen de intrinsieke waarde en de koers van de onderliggende waarde worden een drietal termen gebruikt. Een optie is in-the-money als de optie een intrinsieke waarde heeft. De koers van het aandeel ligt boven de uitoefenprijs (in het geval van een calloptie). Is het verschil tussen de koersaandeel en de uitoefenprijs groot, dan is de optie deep-in-the-money. Een optie is out-of-the-money als de optie geen intrinsieke waarde heeft, de koers ligt onder de uitoefenprijs (in het geval bij een call-optie). Een optie is at-the-money als de beurskoers van het aandeel exact gelijk is aan de uitoefenprijs.

    3   Ongedekte Opties

    De schrijver van een call-optie of put-optie kan een optie schrijven terwijl de schrijver de aandelen (onderliggende waarde) niet zelf in bezit heeft. Dit noemen we een ongedekte optie. Bij ongedekte opties loopt de koper van de optie, diegene die de optiepremie betaalt aan de schrijver van de optie, een risico dat de schrijver van de optie niet kan voldoen aan de verplichtingen uit de optieovereenkomst. Bij ongedekte opties eist de optiebeurs dan ook zekerheidstelling in de vorm van een zogenaamde margin.

    • Margin; een margin is een geldbedrag dat de schrijver moet storten op de rekening van de optiebeurs om de optiepositie te dekken. Het doel van de margin is ervoor zorgen dat de koper van een optie erop kan vertrouwen dat de tegenpartij (de schrijver van de optie) haar verplichtingen nakomt. En de aandelen kan leveren als de koper gebruik maakt van het recht om te kopen.
    • Margin call; als gedurende de looptijd van de optie de intrinsieke waarde van de optie stijgt dan volstaat het gestorte geldbedrag niet meer. Op het moment dat dit bedrag onvoldoende is gaat men over tot een zogenaamde margin call, waarbij de schrijver van de optie wordt verplicht om tekorten aan te zuiveren. 

    4   Andere Instrumenten

    Naast de optie zijn er veel andere financiële producten op de financiële markten beschikbaar. We onderscheiden daarbij de eenvoudige financiële instrumenten zoals de spaarrekening, de obligatie of het aandeel. En we kennen de complexe financiële instrumenten (derivaten) zoals swaps, warrants en termijncontracten. Waarbij veelal sprake is van afgeleide producten met een hefboomwerking. 

    1. Warrant; de warrant is net zoals de optie een overeenkomst en tussen koper en verkoper en geeft de houder ervan (de koper van de optie) het recht om een hoeveelheid producten, zoals aandelen, goud, of aardappelen binnen een bepaalde periode tegen een vooraf afgesproken prijs te kopen of te verkopen. En bij warrants financien optiebestaat er net zoals bij opties een recht en níet de plicht om op een bepaalde datum een aandeel tegen een overeen gekomen prijs te kopen of te verkopen. Warrants worden echter niet op de beurs verhandeld maar op de zogenaamde ‘Over the Counter’ markten.
    2. Termijncontracten (Futures en Future Rate Agreements); een termijncontract is een overeenkomst van een transactie die in de toekomst plaatsvindt. Een termijncontract is een afspraak tussen twee partijen om een bepaald product (aandelen, obligaties, goud, valuta, etc) in de toekomst te kopen tegen een prijs die vandaag is overeen gekomen. Bij een termijn contract heeft de belegger de plicht om het product (de onderliggende waarde) op een vastgestelde datum te kopen tegen de vastgestelde prijs.  
    3. Swap; de swap heeft hetzelfde doel als de termijncontract of de optie. Namelijk het afdekken van risico’s en het speculeren op prijsontwikkelingen. Bij een swap is er echter geen sprake van toekomstige transactie. Een swap is een ruilcontract waarbij een partij voor een bepaalde periode een risico wisselt tegen dat van een andere partij. Bij een swap wordt dat gedaan door bepaalde geldbedragen (bijvoorbeeld de vaste en variabele rente over een geldlening) voor een bepaalde periode uit te wisselen.  
    Deel via Social Media:

    Plaats een reactie