IT-terminologie

Het ICT-vakgebied is doorspekt van jargon dat we in het dagelijks leven niet gebruiken. Vandaar waarschijnlijk de natuurlijke weerstand van velen om zich in dit vakgebied te verdiepen. Als ruggensteun adviseren wij u dan ook om alle begrippen te relateren aan de drie basisbegrippen in de computerwereld (hardware, besturingssysteem en software). Zo is 'browsen' een vorm van software wat gebruikt wordt om te kunnen internetten. En is een database een speciale vorm van hardware waaraan specifieke eisen worden gesteld.
 

1   Software

2   Besturingssysteem

3   Hardware

4   Server

5   (Web)browsen

6   Werken onder Architectuur

7   (Computer)netwerk

8   Database

9   Softwareontwikkeling

10  Platform

11  Cloud Computing

12  BYOD

13  Virtualisatie

14  Business Intelligence & Big Data

15  Informatiebeveiliging

 

Server

In de computerwereld wordt de term "server" op twee manieren gebruikt. Enerzijds om een programma aan te duiden dat communicatie met andere programma's mogelijk maakt (serverprogramma), anderzijds om bepaalde computersystemen aan te duiden die speciaal gemaakt zijn om aan hoge verwerkingseisen te voldoen (serverhardware).
 

Serverprogramma

In essentie is een "server" niet meer dan een computerprogramma (software) dat wacht op aanvragen van informatie die komen van andere programma's. Het "bedient" de klanten (clients) dus letterlijk met wat zij wensen. Men spreekt dan ook over "client-server" model. Serverprogramma's zijn bijgevolg niet anders dan alle andere computerprogramma's, zij kunnen op elke computer worden opgestart. Ook cliëntprogramma's zijn gewone programma's.
 
  • (Web)browsen; is het bekendste voorbeeld van een client-serverapplicatie. Hierin is bijvoorbeeld de Internet Explorer van uw computer de client (immers u vraagt informatie op). Als u dan een instructie geeft om naar een internetpagina te gaan dan vraagt uw webbrowser aan het serverprogramma op die andere computer de gegevens van de bepaalde webpagina op. De server ontvangt deze aanvraag en genereert volgens de nodige gegevens die hij terug stuurt naar het clientprogramma. Het is dan de taak van de client om deze gegevens mooi te presenteren aan de gebruiker.
  • Communicatieprotocol; elke client is ontworpen om samen te werken met verschillende soorten servers. De taal die onderling wordt gebruikt noemt men het communicatieprotocol. Wilt u weten hoe de computers en programma's precies met elkaar communiceren dan verwijs ik u door naar het OSI-model.
 

Serverhardware

Een serverprogramma (zie hierboven) kan op elke computer draaien, maar het zal duidelijk zijn dat een populaire website bijvoorbeeld heel veel aanvragen voor informatie krijgt van heel veel verschillende clients. Dit stelt ook hoge eisen aan de computer (hardware) waarop het programma draait. Voor professionele informatiedeling worden er computersystemen ontworpen die aan deze hoge eisen voldoen.
 
  • Meer geheugen, meer opslagruimte, meer rekenkracht (meer GHz) en duurdere gespecialiseerde hardware die vaak moderner is dan die in gewone PC's wordt gevonden.
  • Daarnaast heeft een server vaak niet meer dan de hardware die echt benodigd is. Zo heeft deze vaak geen geluidskaart of een videokaart.
  • Speciale behuizing; server computers hebben ook vaak een andere behuizing zodat zij in speciale ruimtes (datacentra) in rekken (zogenaamde racks) kunnen worden gestapeld naast tientallen andere servers.
 
In de praktijk komen er verschillende combinaties van hardware en serverprogramma's voor:
 
  • Dedicated server; op een computer draait 1 serverprogramma. Dit zal vooral het geval zijn voor taken die veel resources vragen, zoals een database.
  • Clustered server; op een aantal aan elkaar gekoppelde computers (een cluster) draait een serverprogramma. Dit zal over het algemeen gebeuren om veel clients tegelijk te kunnen bedienen. Een typisch voorbeeld hiervan is een webserver voor een drukke website.
  • Een server waarop meerdere serverprogramma's draaien; dit is vrij algemeen het geval bij UNIX systemen.
 

(Web)browser

Een browser (ook wel webbrowser of internetbrowser genoemd) is een computerprogramma om webpagina's te kunnen bekijken. Populaire browsers zijn Internet Explorer (Microsoft), Mozilla Firefox en Google Chrome. Het gebruik van een browser is in de volksmond synoniem aan surfen op het internet.
 
  • leesbare vorm; een browser zet webpagina's, die door een webserver zijn aangeleverd, om in een voor mensen leesbare vorm. Vaste elementen van een webpagina zijn verschillende soorten opmaak van tekst, plaatjes en links naar andere webpagina's. Deze links kunnen worden gebruikt om naar andere pagina's te surfen.
  • Standaard functionaliteit; vrijwel alle browsers hebben de mogelijkheid om weblocaties op te slaan (bladwijzers), bestanden te downloaden, een geschiedenis bij te houden van waar de gebruiker geweest is en om verschillende soorten media weer te geven.
  • Extra's; sommige browsers voegen hier nog andere dingen aan toe zoals meerdere tabbladen, pop-up blockers, advertentiefiltering en automatisch zoeken op een zoekmachine.
 
In 1994 kwam de eerste versie van de Netscape Navigator uit en nam al snel in populariteit toe. Microsoft reageerde hierop door zelf een browser te kopen van het bedrijf Spyglass Inc. en deze te gaan ontwikkelen onder de naam Microsoft Internet Explorer. Dit startte de zogenaamde browseroorlog.
 
  • In de strijd om de meeste gebruikers werden er veel nieuwe technologieën bedacht door beide bedrijven. Doordat de uitbreidingen niet werkten in de browser van de concurrent had dit tot gevolg dat veel webpagina's maar in één van beide programma's goed werkten. In 1998 eindigde de oorlog omdat het duidelijk was dat Microsofts sterke stijging niet meer te stoppen was. Dit kwam grotendeels doordat Microsoft haar browser bij Windows inbouwde. In de jaren daarna vergrootte Microsoft haar marktaandeel tot meer dan 95%.
  • Om het tij te keren maakte Netscape haar browser open source. Na enkele moeilijke jaren resulteerde dit in 2002 in de Mozilla Suite. Ook splitste er zich in dat jaar een onderdeel vanaf dat later Mozilla Firefox zou worden. In 2004 werd de 1.0-versie van Firefox uitgebracht. Deze werd snel populairder en voor het eerst in jaren was er een daling in het marktaandeel van Internet Explorer te zien.
  • En sinds een paar jaar is Google Chrome sterk aan pupulariteit aan het winnen. Dat heeft er waarschijnlijk mee te maken dat deze webbrowser van Google het best aansluit bij de meest populaire zoekmachine, die van Google. 
 

Database

Een database, gegevensbank of databank is een digitaal opgeslagen archief, ingericht met het oog op flexibele raadpleging en gebruik. Databases spelen een belangrijke rol voor het archiveren en actueel houden van gegevens bij onder meer de overheid, financiële instellingen en bedrijven. Er is sprake van een database als:
 
  • Gegevens eenvoudig kunnen worden opgezocht en doorzocht.
  • Gegevens gewijzigd kunnen worden.
  • Gegevens verwijderd kunnen worden zonder dat dat de werking van dat systeem nadelig beïnvloedt.
  • Gegevens niet dubbel worden opgeslagen.
 
Het opstellen van een goede manier om gegevens in te delen in onderdelen is een vak op zich, vooral als het gaat om gegevens die ingewikkelder zijn dan een adressenbestand. Deze methoden zijn samen te vatten als normaliseren. Alleen hierover zijn al veel theoretische modellen ontwikkeld en vele boeken geschreven.
 
  • Indexeren van databases; een database is meer dan een gedigitaliseerd archief, een essentiële toevoeging is dat de gegevens in een database zodanig zijn opgeslagen dat deze gegevens optimaal doorzoekbaar zijn. Deze toevoeging staat bekend onder de naam index. In een index worden gegevens opgesplitst in (of uitgebreid met) onderdelen waarop (naar verwachting) gezocht zal worden, bijvoorbeeld persoonsgegevens kunnen worden opgesplitst in voornaam, tussenvoegsel, achternaam, adres, woonplaats, postcode, telefoonnummer etc.
  • Koppeling van databases; verschillende databases die gedeeltelijk overlappende gegevens bevatten kunnen worden gekoppeld. We spreken dan ook wel van Big Data. Technisch is dat niet altijd even gemakkelijk, maar het principe is eenvoudig: als er twee databases zijn, waarbij database X de belastinggegevens bevat van personen en database Y informatie over de banktegoeden van personen, leg dan een relatie tussen de personen die in beide databases staan, zodanig dat van de personen die in beide databases voorkomen, de belastinggegevens naast de gegevens over banktegoeden kunnen worden gelegd. Dit kan alleen als de personen in beide databases precies dezelfde naam of hetzelfde nummer hebben. Het gebruik van een algemeen persoonsnummer zoals het Nederlandse Burgerservicenummer vereenvoudigt dan ook de koppeling van databases met persoonsgegevens.
 

Platform

Een platform (of ontwikkelstraat) is in tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt geen vorm van hardware. Een platform is een programmeertaal die tot standaard is verheven. De bekendste platformen zijn: Java, .NET, Linux en Windows. Een platform is een formele taal waarin de opdrachten die een computer moet uitvoeren, worden geschreven. De meest basale vorm van programmeren, de machinetaal, vindt in enen en nullen plaats. Programma’s die zijn geschreven in enen en nullen zijn echter lastig te onderhouden. Om programmeren makkelijker te maken, zijn daarna andere programmeertalen, de zogenaamde hogere programmeertalen ontwikkeld. Hoe hoger de orde, hoe verder de taal van de machine-instructies af staat. Programmeertalen worden ook wel onderverdeeld in generaties:
 
  • Eerste generatie: programmeren vindt plaats door computers direct in hun eigen machinetaal instructies uit te laten voeren. Dit door direct de enen en nullen te specificeren die door de processor kunnen worden begrepen.
  • Tweede generatie: de kale machine-instructies wordt in een door de mens leesbare taal neergezet. Het is dus feitelijk een vertaling van de machinetaal. Het sturen van de machine vormt echter nog steeds het uitgangspunt. De functionele wensen zijn hieraan ondergeschikt. 
  • Derde generatie: bij deze zogenaamde procedurele talen staat het te programmeren (computer)programma centraal. Dit door gebruik te maken van vooraf gedefinieerde instructies die zich (op de achtergrond) vertalen in enen en nullen. Het betreft talen zoals als COBOL, Pascal en Java. De meeste (computer)programma’s worden in een derde generatie taal geschreven.
  • Vierde generatie: talen met een hoger abstractieniveau die voor een bepaald doel zijn ontwikkeld. Deze taal is gebaseerd op een dichter bij de machine (computer) staande programmeertaal en zodanig gestructureerd dat kennis van deze "lagere" programmeertaal niet nodig is, om toch toepassingen te kunnen schrijven. Voorbeelden van zijn Progress 4GL en Uniface.
  • Vijfde generatie: probleemoplossende talen. Hierbij specificeert de programmeur geen algoritme maar het probleem zelf, met een aantal bijbehorende beperkingen. Vijfde generatie-talen worden vooral gebruikt op het gebied van kunstmatige intelligentie. Het bekendste voorbeeld is Prolog.
 
De integratie van de muis in een computerprogramma is een concreet voorbeeld waarom het handig is dat er platformen bestaan. Bij de introductie van de muis moest een programmeur bij elk programma dat hij schreef de functionaliteit van de muis met een ingewikkelde set van instructies 'inbouwen'. Inmiddels biedt elk platform (programmeertaal) de muis als standaardfunctionaliteit aan.
 

Werken onder Architectuur

Architectuur is bedoeld om complexe omgevingen inzichtelijk en beheersbaar te maken. Met behulp van de architectuur wordt een gemeenschappelijk kader gecreëerd die het mogelijk maakt om de uitdaging van de business met de mogelijkheden van de ICT-organisatie te combineren. Vanuit het Negenvlaksmodel kunnen we dan ook drie (hiërarchische) lagen in de architectuur onderscheiden:
 

1  Business architectuur

In de business architectuur worden op schematische wijze de producten en diensten in kaart gebracht in een producten- en dienstencatalogus. En wordt schematisch inzichtelijk gemaakt hoe de bedrijfsprocessen zijn ingericht. Waarin alle processen in deelactiviteiten worden opgedeeld. Principes die veelal bij de inrichting van deze processen worden gehanteerd zijn:
 
  • One-stop-shopping; uitgangspunt is dat de klant eenmalig zijn of haar gegevens aanlevert door gebruik te maken van basisregistraties. Als een klant een verhuizing heeft door gegeven aan de gemeente dan wordt de Belastingdienst en het UWV hiervan door het de gemeente op de hoogte gebracht.
  • Time to Market; uitgangspunt is dat wijzigingen in wet- en regelgeving binnen een jaar in de processen en de informatiesystemen zijn opgenomen.
  • Bedrijfsfuncties zijn generiek over regelingen heen; de bedrijfsfuncties vormen de basis van de processtappen die uitgevoerd worden. Een zelfde bedrijfsfunctie wordt gebruikt binnen verschillende processen.
  • Gegevens en bedrijfsfuncties zijn van elkaar ontkoppeld; er is een aparte laag voor de gegevenshuishouding. De gegevenshuishouding wordt niet per bedrijfsfunctie georganiseerd. Om te voorkomen dat soortgelijke gegevens per bedrijfsfunctie er toch net iets anders uitzien.
 

2  Informatie-architectuur 

De Informatie c.q. applicatie architectuur kan onderverdeeld worden in een functionele architectuur en een gegevensarchitectuur. Waarbij de functionele architectuur de samenhang van applicaties en informatiesystemen beschrijft binnen een organisatie. Het is een modelmatige beschrijving van het applicatielandschap, de daadwerkelijk in productie zijnde systemen. De gegevensarchitectuur beschrijft welke gegevens hoe en waar zijn opgeslagen en hoe deze met anderen worden gedeeld. Uitgangspunten die bij een informatie-architectuur veel worden gehanteerd zijn:
 
  • Gebruiksgecentreerd ontwerp; het ontwerp van functionaliteit is gericht op de taken die gebruikers moeten uitvoeren en niet op de functies die systemen kunnen leveren.
  • Functionaliteit is opgebouwd uit diensten; het concept van een dienst (een service) staat centraal in de structurering van functionaliteit. De functionaliteit van een service correspondeert zo veel mogelijk met de bedrijfsactiviteiten.
  • Kernregistraties; er wordt een aantal kernregistraties onderscheiden, waarvoor geldt dat er gedefinieerd eigenaarschap is, eenmalige vastlegging bij de bron en van daaruit meervoudig gebruik mogelijk wordt gemaakt.
  • Bestuurlijke Informatievoorziening; applicatie overstijgende rapportages voor sturing en verantwoording wordt ondersteund vanuit een centrale rapportagevoorziening.
 

3  ICT-architectuur principes

De technologielaag biedt infrastructurele services (b.v. processing, opslag en communicatieservices) die nodig zijn om applicaties te kunnen draaien. Een voorbeeld van een technische infrastructuur is de afspraak dat in Nederland alle huishoudens met stopcontacten van 220 volt werken. Deze standaardisatie brengt grote kostenvoordelen met zich mee. Vandaar dat in de ICT-architectuur veelal de volgende uitgangspunten zijn opgenomen:
 
  • Open standaarden zijn het uitgangspunt; systemen ondersteunen zoveel mogelijk open standaarden zodat toekomstvastheid en integreerbaarheid met bestaande en nieuwe systemen zo goed mogelijk ondersteund wordt.
  • Systemen en software zijn veilig en betrouwbaar; systemen bieden adequate voorzieningen voor authenticatie, autorisatie en beveiliging.
  • Integratie aan de ‘achterkant’ middels servicebus; systemen kunnen worden gekoppeld met behulp van een servicebus die webservices en XML-berichtenverkeer kan verwerken.
  • Eindgebruikersfunctionaliteit is tijd- en plaats onafhankelijk; het is mogelijk om de eindgebruikersfunctionaliteit van systemen tijd- en plaatsonafhankelijk beschikbaar te stellen met zo min mogelijk specifieke eisen aan de werkplek van de gebruiker.
 

Enterprise architectuur

Elk van de hierboven beschreven architectuur kent zijn eigen modelleer taal die aansluit bij de in het vakgebied gehanteerde terminologie. Omdat business-,  informatie- en IT-managers onderling verschillende talen spreken is er een Enterprise architectuur ontwikkeld. Het betreft hier dus geen afzonderlijke architectuur laag maar een overkoepelende architectuur waarmee de verschillende architecturen in samenhang in beeld kunnen worden gebracht. Een veel gebruikte modelleer taal voor de Enterprise architectuur is ArchiMate (voor meer informatie www.archimate.nl). Hier vindt u een voorbeeld  met daarin met een goed uitgewerkte architectuur van een onderwijsinstelling. Waarin zowel de business-, informatie-, als technische infrastructuur staan uitgewerkt.   
 

Netwerk

Een (computer)netwerk is een systeem voor communicatie tussen twee of meer computers. Binnen het jargon van ICT onderscheiden we 2 soorten van netwerken. De eerste interpretatie heeft betrekking op de wijze waarop computers met elkaar praten (het OSI-model). En de tweede interpretatie gaat over hoe verschillende computers fysiek aan elkaar worden gekoppeld (netwerktopologie).
 

OSI-model

Het OSI-model is de benaming voor ISO Reference Model for Open Systems Interconnection. Het OSI-model is een gestandaardiseerd middel om te beschrijven hoe data worden verstuurd over een netwerk. Het zorgt er voor dat computers met elkaar kunnen communiceren. Dit model deelt de communicatie in zeven lagen in. Daarom wordt dit ook wel het Zevenlagenmodel genoemd. De lagen zijn, van hoog naar laag:
 
  1. De toepassingslaag of applicatielaag, is de zevende laag van het OSI-model. De toepassingslaag is de laag waarmee de gebruiker direct communiceert. Via de stem of via het toestenvord wordt door de gebruiker opdrachten aan het programma c.q. applicatie gegeven. Ook wordt via deze laag de voor de gebruiker leesbare informatie ontvangen. Het meest bekende voorbeeld is de E-mail. Het lijkt echter alsof de mailers op het hoogste niveau berichten uitwisselen. In werkelijkheid wordt er een omweg gemaakt via de lagere lagen, maar daar zijn ze de mailers (terecht) niet in geïnteresseerd.
  2. De presentatielaag, de zesde laag in het OSI-model, bepaalt het formaat dat moet worden toegepast om data uit te wisselen. Deze laag is in feite de tolk-vertaler van het netwerk. Bij de zendende computer vertaalt deze laag de data die door de toepassingslaag wordt aangeboden in een gemeenschappelijk erkend tussenformaat. Bij de ontvangende computer vertaalt de presentatielaag het tussenformaat in een formaat dat door de toepassingslaag van die computer wordt ondersteund.
  3. De sessielaag, de vijfde laag in het OSI-model, stabiliseert, onderhoudt en beëindigt een sessie tussen twee communicerende hosts. Deze laag synchroniseert ook de dialoog die plaatsvindt op de presentatielaag tussen twee hosts, en onderhoudt de data-uitwisseling. Een webserver bijvoorbeeld wordt door meerdere computers tegelijkertijd benaderd, dus kunnen er veel communicatiekanalen tegelijkertijd open staan. Het is dan ook belangrijk om bij te houden welke gebruiker op welk kanaal zit. De sessielaag zorgt voor efficiënte communicatie.
  4. De transportlaag, is de vierde laag uit het OSI-model, en zorgt voor het transport van data voor de applicaties. De meest gebruikte protocollen uit deze laag zijn het Transmission Control Protocol (TCP) en het User Datagram Protocol (UDP). Data-eenheden uit deze laag worden meestal segmenten (of datagrammen in het geval van UDP) genoemd.
  5. De netwerklaag, is in het model verantwoordelijk voor het vertalen van een conceptueel "gesprek" (een sessie) in een verzameling pakketten die door de verschillende verbindingen in het netwerk (de datalinks) geleid kunnen worden. De netwerklaag doet dit door de datastroom binnen een sessie in verschillende blokken (pakketten) te splitsen. Daarnaast is de netwerklaag ook verantwoordelijk voor het routeren van de pakketten door het netwerk. De beslissing over de achtereenvolgende rij computers die een pakket zullen ontvangen en doorgeven, wordt in de netwerklaag genomen.
  6. De datalinklaag, is de tweede laag uit het OSI-model. Deze laag zorgt voor transport van de data over een verbinding (link). Men moet bijvoorbeeld denken aan de verbinding tussen de netwerkkaarten van een computer en een router. Dus niet het fysieke medium, de kabel zelf (deze is ingedeeld in de fysieke laag), maar de signalen die over deze kabel heen gaan.
  7. De fysieke laag, is de eerste laag uit het OSI-model. Deze bevat de elektrische, mechanische, procedurele en functionele specificaties voor het activeren, instandhouden en deactiveren van de fysieke link tussen eindstations (PC's, routers, switches en modems). In deze laag worden karakteristieken als spanningsniveaus, connectoren (stekkers) en maximale transmissieafstand gedefinieerd.
 
Het stelsel van lagen is vaak lastig te begrijpen. Het wordt daarom wel vergeleken worden met een radio-uitzending, waarin gegevens naar een andere vorm worden omgezet en uiteindelijk weer teruggezet worden in de oorspronkelijke vorm. Uiteindelijk lijkt het alsof de spreker en de luisteraar op het hoogste niveau converseren: de omroeper spreekt en de luisteraar luistert. In werkelijkheid wordt er een omweg gemaakt via de lagere lagen, maar daar zijn ze (terecht) niet in geïnteresseerd.
 

Netwerktopologie

De indeling en koppelingen van computers binnen een netwerk noemt men de netwerktopologie. Dit is dus de manier waarop de computers onderling met elkaar verbonden zijn. Vaak worden meerdere systemen door elkaar gebruikt. We onderscheiden de volgende netwerken:
 
  1. Maasnetwerk; deze topologie wordt bij computers het minst gebruikt. Bij deze vorm heeft namelijk elke computer in het netwerk een verbinding met elke andere computer. Bij 3 of 4 computers zou dit natuurlijk nog praktisch kunnen zijn, maar als er in het netwerk 50 computers zitten, dan zijn 50 * 49 / 2 = 1225 kabels nodig en heeft elke computer een dikke bundel van 49 kabels nodig om aangesloten te worden op elke andere computer in het netwerk.
  2. Sternetwerk; alle computers (of andere apparaten) worden aangesloten op een centraal punt. Dit centraal punt hoeft niet altijd een computer te zijn. Meestal is dit een switch: een schakelpunt dat mogelijkheden biedt tot het configureren van een netwerk. Hierdoor heeft elke computer maar één netwerkkabel nodig. Een nadeel is wel dat al het verkeer nu via het centrale punt gaat. (Voorbeelden: UTP, Ethernet.)
  3. Busstructuur; bij een busstructuur zijn alle computers serieel aangesloten op dezelfde kabel, en heeft de kabel een begin- en eindpunt. Bij deze topologie communiceren de aangesloten computers met elkaar via een enkele verbinding, de zogeheten backbone. De uiteinden hiervan zijn niet met elkaar verbonden; ze zijn aangesloten door middel van een terminator.
  4. Ringnetwerk; in computernetwerken is deze structuur vergelijkbaar met een busstructuur, waarbij nu het begin- en eindpunt van de bus op elkaar aangesloten zijn zodat het netwerk een kring vormt. (Voorbeeld: Token ring.)
  5. Boomstructuur; bij een boomstructuur is er sprake van een bepaalde hiërarchische gelaagdheid in de wijze waarop groepen apparaten aan elkaar gekoppeld zijn. Vanuit een subgroep zijn er geen directe verbindingen met apparaten die zich in een andere subgroep bevinden. Deze structuur kan ontstaan bij een samenvoeging van andere topologieën. Als men bijvoorbeeld de centrale punten uit twee of meer sternetwerken aan elkaar hangt, kan er een boomstructuur ontstaan.

Deel House of Control via Social Media